veerkracht.online

een online platform over de Joodse jeugdbeweging in het Nederland van kort na de Tweede Wereldoorlog

Hans Rodrigues Pereira

Ik ben geboren in Haarlem op 16 november 1931, ik ben een zogenaamde “Haarlemse mug”. Mijn Joodse naam is “Chaim” maar als Hollandse Jood heb ik ook een niet-Joodse naam, Hans. Mijn vader Joseph was tandarts. Mijn moeder was Sophia Colaco Osorio. Ik had een oudere broer Alphons (Fons) Samuel (1923-2009) en een oudere zus Reina (1926-2016).

Jarenlang heb ik de administratie voor mijn zuster geregeld en dat was zeer veeleisend. Mensen zeiden “Hans pas op, je doet veel te veel, direct ga jij er onderdoor.” Helaas was dat zo. Ik heb chronische vermoeidheid, nog steeds. Maar G-d zij dank ik leef nog, ik spreek nog, kan zelfs nog een interview geven. Als ik geen gevoel voor humor had, had ik hier niet gezeten.

In Haarlem was geen Joodse school, en ik ging naar een openbare school. In de oorlog moesten Joodse kinderen van de openbare school af naar een speciale Joodse school. Deze Joodse school stond aan de Zijlweg. Later hoorde ik van mijn zus dat daar de ouders van oud-burgemeester Job Cohen les hebben gegeven.[1]

Ik kom uit een rabbijnenfamilie. Mijn grootvader, chagam Aron de Shelomo Rodrigues Pereira (1859-1922) was opperrabbijn in Den Haag. Mijn oom Salomon Rodrigues Pereira was voor- en na de oorlog opperrabbijn van Den Haag bij de Portugezen (overleden 1969). Ook de schoonvader van mijn oom, Vaz Diaz, was rabbijn in Amsterdam.

Ik heb laatst brieven gevonden die ik had geschreven aan het eind van de oorlog, tot aan de dag van de bevrijding. Die brieven heb ik allemaal in de computer gestopt.

 

Onderduik

 

Ik ben ook ondergedoken in Haarlem, officieel op één plek. De familie waar ik bij woonde was een christelijk gezin. De heer des huizes was dominee. In de oorlog ging hij in het verzet. De vrouw des huizes was onderwijzeres en ik kreeg les van haar.

Citaat uit Trouw, ‘Beth Haim-Het Huis des Levens’, 3 juni 1996.

Bep Kroese vertelde aan Nico ter Linden hoe Hans in november 1942 bij hen in huis kwam, “elf jaar, op een vrijdagavond, met zijn poes, een oude poes. En met zijn gebedenboek. Voor Hans Rodrigues Pereira, van vader, stond erin geschreven. Hans kwam binnen. De familie zat aan tafel, ze aten spek. “Ik mag geen spek”, zei Hans.

Hij mocht ook niet buiten spelen. Omdat hij toch moest bewegen, had Beps moeder gezegd dat hij iedere dag tarwe moest malen, in de koffiemolen. En stof afnemen. Had hij nog een beetje lichaamsbeweging.

Af en toe halen Bep en Hans oude herinneringen op. “Weet je nog van toen, Hans?” “Ja, ik kwam op een vrijdagavond en jullie aten spek. Ik mag geen spek, zei ik.” “We hebben er opperrabbijn Frank bij moeten halen om je te vertellen dat het wel mocht, omdat het oorlog was.”

“Ik had mijn poes bij me. En mijn gebedenboek. Dat was alles wat ik mee had. Maar mijn kat was zo oud, die heeft je moeder laten afmaken.” “Maar je weet toch waarom dat was, Hans? Dat beest ging maar steeds met zijn oude lijf tegen ons kacheltje aan liggen, zijn haren gingen ervan schroeien, hij ging bijna in de fik.” “Ja, nu je het zegt ruik ik het weer. Ik weet ook nog dat ik altijd tarwe moest malen en stof afnemen. Toen heb ik ook een keer jullie beeld van Maria omgegooid, het viel in duizend stukken.” “Nee, dat was Maria niet, Hans, dat was Jezus. Je hebt onze Jezus laten vallen!”

Het beeld stond op het harmonium, wit, met zegenende handen. Beps moeder hield veel van dat beeld. Ik zal het eens mooi voor haar afstoffen, dacht Hans, en hij klom op het orgelbankje. Maar hij verloor zijn evenwicht en Jezus viel in gruzelementen.

“En weet je nog, Hans, dat wij alleen op zondag mochten lezen? Door de week moest er worden gewerkt, dan zat de boekenkast op slot. Maar op zondag, dan mochten we lezen. Dan deed vader de boekenkast open en kregen we allemaal een leesboek. ‘Wat gek’, zei jij toen, ‘bij ons moet je altijd alles lezen.’ Weet je nog? En herinner je je nog dat opperrabbijn Frank werd doodgeschoten? In februari 1943 was dat. Je was zo verdrietig. En je mocht geen foto van hem op je kamertje neerzetten, dat was te gevaarlijk. Toen heb je op een stuk papier ‘2 – 1943’ getekend, met een zwarte rouwrand eromheen, en dat hing boven je bed.”

“Ja, ik weet nog dat ik de krant uit de bus haalde, waarin het stond. En van mijn gebedenboek, dat zal ik ook nooit vergeten. Toen je vader zag dat mijn naam voorin stond, heeft hij die bladzij eruit gescheurd, want dat was ook te gevaarlijk. Toen was ik mijn poes kwijt en dat boek eigenlijk ook – toen had ik niets meer van thuis.”

Na tweeëneenhalf jaar kwam de bevrijding. De Duitsers hadden Hans niet gevonden. Hij leefde nog. Hij hoefde geen stof meer af te nemen. Hij hoefde geen tarwe meer te malen in de koffiemolen. Hij mocht weer buiten spelen. Hij kreeg zijn eigen naam weer terug: Hans Rodrigues Pereira.

Op het bureau van de Binnenlandse Strijdkrachten aan het Nassauplein, waar Beps vader de scepter zwaaide, kwam een soldaat binnen, een officier van de Prinses Irenebrigade. Een legerrabbijn. Voor de oorlog was hij opperrabbijn geweest van de Portugees-Israëlietische synagoge in Den Haag. Toen de Duitsers kwamen was hij naar Engeland gevlucht, en daar soldaat geworden. Nu was hij in zijn jeep naar Haarlem gereden.“Weet u soms of er nog iemand van mijn familie in leven is?,” vroeg hij aan Beps vader.

“Gaat u maar met mij mee naar huis, dan zal ik u vertellen wat ik weet.”

“Ik herinner het me nog als de dag van gisteren”, zei Hans. “Ik zat achter het raam. Er kwam een jeep aan. Daar zat jouw vader in. Met een soldaat. En die soldaat, dat was mijn oom [Salomon].”[2]

Na de bevrijding ben ik meteen weggegaan bij de duikouders. Mijn vader had assistenten en bij een van hen ben ik tijdelijk ondergebracht in Haarlem. Daarna kon ik weer gewoon thuis wonen.

 

Middelbare school en Seminarium

 

Na de oorlog ben ik naar de hbs gegaan. Daarna ging ik naar het seminarium waar ik toen de enige leerling was. Mijn oom was onderdirecteur van het seminarium. Ik was erg druk bezig met Hasjalsjelet dus ik had nauwelijks tijd om te studeren. Ik heb dus naar verhouding veel langer bezig geweest voor mijn examens omdat ik zo ontzettend veel tijd geinvesteerd heb in Hasjalsjelet.

Een hele tijd ben ik de enige leerling van het seminarium geweest. Als student werkte ik in de verpleging in het Slotervaartziekenhuis. Terwijl ik nog studeerde ben ik gevraagd door de Joodse jeugdonderwijs commissie om les te geven. Dat heb ik gedaan. Met de trein reisde ik overal heen, ook naar Hilversum. Daarna ben ik leraar/onderwijzer geworden aan een Joodse school. Ik kom regelmatig oud-leerlingen tegen hier.

Op het seminarium heb je eerst drie leraren-rangen, de laagste, middelste en hoogste rang. Dan krijg je rabbijnen-rangen, magid ii, magid en moreh. Als je moreh bent kun je benoemd worden tot rabbijn. Rabbijn is geen examen. Ik heb al die examens gedaan.

 

Overlegorgaan van Joden en Christenen: OJEC

 

In 1981 ben ik mede-oprichter van het OJEC (overlegorgaan van joden en christenen) geweest. Het OJEC publiceerde een serie boekjes, voor een aantal van die boekjes heb ik een bijdrage geleverd: vreugde om de Tora, uit 1984 en Jodendom in de godsdienstige vorminguit 1988.[3]

 

Mundsztuk en Soloveitchik

 

Na de oorlog kreeg ik als kind les van Jitsgak Mundsztuk in de Swammerdamsstraat sjoel in Amsterdam. We leerden o.a. Talmud en Ivriet. Hij was een fantastische leraar.

Tegen de zin in van mijn oom ben ik ook naar de beroemde yeshiva van Moshe Soloveitchik (1914-1995) in Luzern gegaan.

Mijn vader en moeder vroegen of ik mijn oom wilde opvolgen (als rabbijn bij de Portugees-Israëlietische synagoge). Ik heb daarop “nee” gezegd. Terug in Nederland werd mijn eerste baan pastoraal medewerker voor de Hoogduitse gemeente en leraar op het Maimonides.

 

P.A.I. en Hasjalsjelet

 

Mijn ouders hebben na de oorlog een aantal kinderen in huis genomen, Joop en Loek Schrijveschuurder en Leo Palache. Het is de vraag of dat verstandig was nadat hun eigen kinderen zo lang weg waren geweest.

De broers Schijveschuurder waren bij Poalei Agudat Israel (PAI). Door hen ben ik ook lid van de PAI geworden. Er werd door de PAI ook een krant “Hamaaged” uitgegeven, en die werd in ons huis gebonden en daarna verzonden.

De heer en mevrouw Van Essen in Veenendaal hadden zelf geen kinderen, en na de oorlog hebben ze een heel stel kinderen in huis genomen waaronder de kinderen Emanuel, en Jits van Straaten, en Leo Katz, vader van rabbijn Sjemoeel Katz. Het centrale punt van Hasjalsjelet zat dus in Veenendaal bij de familie Van Essen, want daar zaten alle jongens.

Toen de Emanuels op aliya zijn gegaan bleef ik huilend achter op het central station, “wat zal er nu met Hasjalsjelet gebeuren?” Daarna ben ik voorzitter geworden en daarna Sam Behar.

De eerste sjaliach van de PAI die naar Nederland kwam, was Rafael Levi. Hij heeft er bij ons heel erg op aangedrongen een jeugdblad uit te geven.

Jona en Sam Emanuel hebben toen in Utrecht het blad Hasjalsjelet voor de orthodoxe Joodse jeugd uitgegeven. De niet-Joodse uitgever en drukker zat in Utrecht. Drie maanden na het eerste nummer is er door de Emanuel broers op een sjabbat een ontmoeting van de lezers georganiseerd in Amersfoort. Na de eerste bijeenkomst is de jeugdbeweging Hasjalsjelet opgericht.

In verschillende plaatsen hield Hasjalsjelet bijeenkomsten, in Haarlem, in de sjoel in Utrecht, in Maastricht. Ook bij de familie Hausdorf in Rotterdam waren bijeenkomsten. Was er in plaatsen niemand ter plekke die een bijeenkomst kon leiden, dan gingen anderen uit de organisatie dan naar deze plaatsen met de trein. Ik heb dat ook wel gedaan. Ik kan me herinneren dat ik naar Maastricht ging om daar de bijeenkomsten te leiden. Ik vertelde dan over de Torah-afdeling van de week, een gaf een paar sjioeriem.

Als de sjaliach uit Amsterdam ook op zo’n bijeenkomst was dan vertelde hij over Israel natuurlijk. Die sjlichiem hebben de kinderen heel erg gepusht om naar Israel te gaan. De sjlichiem verbleven in huizen van de PAI.

 

Inhuldiging van Koningin Juliana 1948

 

Ik kan me nog goed herinneren dat wij met Hasjalsjelet naar de inhuldiging van koningin Juliana in het Olympisch Stadion gingen op 6 september 1948. Daar mochten allerlei jeugdbewegingen naar toe.[4]

We organiseerden ook weekenden. Eens hebben de kinderen bij ons thuis in Haarlem op zolder geslapen. Ik hoor nog zo mijn vader ’s avonds zijn slaapkamer uit lopen en zeggen: “willen jullie het een beetje rustiger aandoen?” Er kwamen ongeveer twintig kinderen die lid waren van Hasjalsjelet uit de rest van het land.

Er waren meer plaatsen waar weekenden georganiseerd werden. Er was bijvoorbeeld een jesjiva in Leiden. Hasjalsjelet had daar contact mee. Daar zijn we met de jongens ook wel geweest. Meisjes gingen daar niet mee naartoe. In zulke weekenden over sjabbat werd getafeltennist, gesjoelbakt, geschaakt en gedamd. Er waren opvoeringen uit de Tenach. De kinderen werden aangezet om Bijbelse taferelen uit te beelden. Dat kon, omdat je op zo’n weekend meer kinderen had dan bij een wekelijkse bijeenkomst.

 

Wekelijkse bijeenkomsten in Haarlem

 

Er waren niet zo veel kinderen bij Hasjalsjelet in Haarlem, laat ik zeggen een stuk of 10 of zo. Ik was al heel snel madriech. De bijeenkomsten waren op sjabat. Ik bereidde dan de afdeling van de week voor, en we zongen ook. Ik denk dat we daarna ook spellen deden. Ik denk dat de bijeenkomst  in de sjoel was of anders in het “gemeentegebouw”, zo heette dat. Het was los van de synagoge, het was ook op een andere plaats, maar het hoorde bij de Joodse gemeente. Hoelang zo’n bijeenkomst duurde weet ik niet meer.

Ik kan me wel de rivaliteit tussen Bne Akiwa en Hasjasjelet herinneren.

Ik heb eens gebruikte postzegels opgevraagd. Ik schreef een berichtje in de Hasjalsjelet-krant over deze postzegelactie. Deze gebruikte postzegels werden verkocht ten behoeve van Hasjalsjelet. Verder werden er ook Rosj Hasjana-kaarten (Joods nieuwjaar) uitgegeven door Hasjalsjelet.

 

Winter-en Zomerkampen; Internationaal kamp

 

Ik kan me nog herinneren dat er regelmatig zomer- en winterkampen in Sassenheim op de Veluwe waren. Dan moesten er heel wat voorbereidingen getroffen worden want er werd in de zomer- en winterkampen koosjer gekookt. Hasjalsjelet had een eigen keukenuitrusting en die moest dan altijd naar het kamp toegereden worden.

Zo’n kamp in Sassenheim bestond dan uit verschillende barakken, daar waren de bijeenkomsten en daar werd gegeten. In de zomer duurde een kamp langer dan in de winter. Ik schat dat in de zomerkampen ongeveer 30 kinderen kwamen.

Er was zelfs een keer een internationaal kamp, er kwamen toen kinderen uit Engeland en die brachten hun eigen leidsters mee.

Ik kan me herinneren dat er een paar lastposten waren, en dan moet je als madriech dat oplossen, bijvoorbeeld als ‘s avonds jongelui vervelend waren en met de lantarens speelden. Dat soort dingen.

Mijn voorzitterschap begon toen de Emanuels op aliya gingen. Ik ben lang voorzitter van Hasjalsjelet geweest en op die vergaderingen werden dus plannen gemaakt voor de bijeenkomsten en over de financien en over de praktijk van het werk van Hasjalsjelet. We kwamen een keer in de paar weken bij elkaar. Ik denk dat ik zeker in de 20 was toen ik stopte.

 

Werkzame Leven

 

Ik was 25 jaar rabbijn in Buitenveldert. Het begon met een klein sjoeltje bij mij thuis en jaren later aan de Van der Boechorststraat. Ik was ook verbonden aan de Beth Dien in Amsterdam waar ik een aantal verschillende functies waarnam, o.a. was ik verantwoordelijk voor de kasjroet.

Ik gaf ook les aan het Maimonides lyceum in Amsterdam. Aan mij toen de taak om aan pubers kennis over- en verbondenheid met het Jodendom bij te brengen.

Toen ik in het ouderenhuis Beth Juliana in Herzlia kwam wonen kwam ik heel veel mensen tegen die zich nog de drasja herinnerden die ik hield ter gelegenheid van een bar mitswa, een choepa, een briet miela of een levaja van een familielid.’

Rabbijn Hans Rodrigeus Pereira overleed op 22 juni 2020.

[1] https://portal.ehri-project.eu/units/nl-002935-3042

[2] www.trouw.nl/nieuws/beth-haim-het-huis-des-levens-1~b35bb0a0/

[3] http://www.digibron.nl/search/detail/0688e9d0def88b434eb0b7f486b6f9d2/start-overlegorgaan-joden-en-christenen

[4]  Goedgekeurd citaat, verschenen in het boek: Veerkracht, de (her)oprichting van de Joodse jeugdbewegingen in Nederland 1945-1965 (Amsterdam: Uitgeverij van Praag, 2019).

[5] Ibid.

[6] Ibid.