veerkracht.online

een online platform over de Joodse jeugdbeweging in het Nederland van kort na de Tweede Wereldoorlog

Shlomo Ganor

Shlomo Ganor (Hadderech)

‘Ik ben geboren als Sal (Shlomo) Wagenaar in Amsterdam op 1 november 1926. Ik kom uit een orthodox-Joods gezin. Mijn enige broer, Philip, was een van de naoorlogse oprichters van de jeugdbeweging Tikwatenoe. Hij woonde tientallen jaren in Seattle en is daar in 2018 overleden.

Ik ging eerst naar de kleuterschool van Kennis en Godsvrucht, daarna naar de Herman Elteschool aan de Van Ostadestraat, en vervolgens op de Joodse hbs aan de Voormalige Stadstimmertuin 2.
Daar heb ik in 1943 nog eindexamen gedaan. Mijn ouders wilden me naar het gymnasium sturen. Ze vonden dat ik mijn intelligentie niet moest verspillen. Er was echter geen Joods gymnasium en ik wou in een Joods milieu blijven.’

 

Zichron Ya’akov

 

‘Mijn moeder behoorde tot de orthodoxe zionistische beweging Mizrachi, mijn vader tot de niet-zionistische Agoeda. Ik was een zionist.

Voor de oorlog was ik lid van de mizrachistsche jeugdbeweging Zichron Ya’akov. We hadden elke Sjabbat bijeenkomsten. Jongens en meisjes waren er samen. Er kwamen ook jongeren die uit Duitsland naar Nederland waren gevlucht. Ik ging ook naar de kampen van de beweging. Ik herinner me een revue die voor een Poeriemfeest door de gebroeders Cohen was gemaakt. Ook zij zijn door de nazi’s vermoord.

Een van hun teksten was:

Twee en twee is vier
Twee en twee is vier
Drie hedads voor Haman onze grootvizier
Ben Hamedata, Ben Hamedata daar is onze grootvizier
En daar komt Haman aan
En daar komt Haman aan
En nu gaan alle Joden in de koekepan
en dan maar braaien, braaien, in de grote koekepan
vijf en zes is elf
vijf en zes is elf
en daar komt Achasveros onze koning zelf
daar is de koning, daar is de koning, daar is Achasveros zelf
dan zie je koningin Ester
wat moet ik nu beginnen?
Mijn volk klaagt merg en been
Ik kan het niet langer aanzien
Dat overleeft geen een
Dat ondier, dat stuk grootvizier dat eet vandaag aan tafel hier
Wie had dat ooit gedacht
Maar nu de koning hier is
Nu is hij in mijn macht
Nu is hij in mijn macht
Die Haman is een grote smiecht
Die zelfs nog voor zijn koning liegt.

 

Mijn broer kon toneelspelen. Ik niet. Ik heb mijn hele leven gedichten geschreven. Ze zijn ook in bundels gepubliceerd. Mijn eerste gedicht had ik op negenjarige leeftijd geschreven. Het werd gepubliceerd in De Joodsche Jeugdkrant van rabbijn Meijer de Hond. Ik kan het nu nog voordragen.’

 

Onderduik

 

‘Ik ben laat ondergedoken. Op Rosj Hasjana (Joodse nieuwjaar) 1943 kwamen de Duitsers ons halen. Twee dagen daarvoor waren Nederlandse NSB’ers bij ons geweest. Mijn broer heeft gedaan alsof hij gek was. Ik ben toen gevlucht. De woning was zo gebouwd dat ik ongemerkt naar buiten kon. Zij waren in de woonkamer met mijn ouders en mijn broer met wie de Duitsers een heleboel te doen hadden. We woonden aan de Tugelaweg in het Joodse getto van Amsterdam-Oost. Ik ben een achterstraat binnengegaan. Een niet-Joodse man heeft me een riool gewezen waar ik me kon schuilhouden. Daarna ben ik weer naar huis gegaan. Ik herinner me niet of ik stonk.

Ik ben toen nog niet ondergedoken want Philip en ik wilden dat onze ouders ook zouden onderduiken. Mijn moeder wilde maar mijn vader niet. Ze wou hem niet alleen laten. Voor de oorlog had ze hem al gewaarschuwd dat we weg moesten gaan. Hij zei: “Nee, ik heb geen parnose (inkomen).”

Mijn broer Philip heeft dat bezoek van de Duitsers veel later in het Engels opgeschreven. Ik citeer eruit: “Op een ochtend vroeg hoorden we de Duitsers in de straat schreeuwen. Ze sloegen onze voordeur in en liepen de trap op. Ik lag nog in bed. Ze gooiden de deur van mijn kamer open en een SS’er richtte zijn geweer op mijn hoofd. ‘Heraus,’ zei hij. Ik wist dat als ik gehoorzaamde ik mijn dood tegemoet ging. Ik deed wat ik vooraf geoefend had. Ik draaide met mijn ogen en wrong mijn gezicht in vreemde trekken. Tegelijkertijd maakte ik vreemde bewegingen met mijn hoofd, armen en benen. De SS’er hield nog steeds zijn geweer op mijn hoofd gericht. Hij bleef ‘Heraus’ zeggen met afnemende overtuiging. Ten slotte hoorde ik hem zeggen: ‘Der is verruckt.’ (Hij is gek.) Daarna werd hij steeds bezorgder over mijn gedrag. Hij was kennelijk bang dat ik besmettelijk was en verliet de kamer. Ik wist dat ik moest blijven bewegen anders zouden we naar een concentratiekamp gestuurd worden, om daar te sterven. ‘Sgor et hadelet’ (Sluit de deur,) riep ik tegen mijn ouders in het Hebreeuws. Ik was te moe om met mijn bewegingen door te gaan. De Duitsers gingen weg.

Wij waren dom om niet meteen weg te gaan en bij niet-Joodse vrienden onder te duiken. We bleven thuis. De volgende avond keerden de Duitsers terug. We hoorden ze met hun zware schoenen de trap opgaan. Toen we ze hoorden gingen mijn broer Sal en ik naar onze kamers. De SS’ers gingen naar de salon achterin, waar mijn vader, moeder en grootmoeder met elkaar spraken. Terwijl de Duitsers daar waren, verlieten mijn broer en ik het huis door de voordeur. We gingen naar een onbebouwd terrein en bleven daar de hele nacht. De volgende ochtend gingen we naar huis. Het was er stil, mijn ouders en grootmoeder waren weg.

We pakten ieder een koffer met kleren en liepen naar een ander gedeelte van de stad. Daar hadden we niet-Joodse vrienden die ons hielpen met de onderduik. Gelukkig kwamen we geen Duitsers tegen. Onze vrienden stuurden ons naar een predikant in Friesland.

Na de oorlog kwam een familielid terug uit het concentratiekamp Bergen-Belsen. Voor de oorlog had ze zwaar overgewicht gehad. Bij haar terugkeer was ze een skelet als gevolg van de honger en infectieziekten. Ze vertelde ons dat onze vader vier weken voor de bevrijding was gestorven en onze moeder twee weken daarna.”50

Tot zover het relaas van Philip. Een dag ben ik bij de welbekende familie Ten Boom in de Barteljorisstraat in Haarlem geweest. Zij hebben veel onderduikers geholpen. Hun huis is nu een museum. Over deze familie heb ik na de oorlog nog een getuigenis geschreven voor Yad Vashem. Toen ik bij ze was hadden ze zeventien onderduikers. Een vaste onderduiker daar was Meyer Mossel, de naoorlogse chazan (voorganger) in Den Haag.’

 

Ondergedoken in Lemmer

 

‘Ik ben de hele oorlog ondergedoken in Lemmer. Ik denk dat de ondergrondse beweging het adres heeft verzorgd. Ik ben met de veerboot naar Lemmer gekomen. Ik ben achtereenvolgens bij drie families geweest. De eerste was die van een onderwijzer. Ik mocht na zonsondergang op straat. Een keer, dicht bij de haven hebben twee Wehrmachtsoldaten mij aangehouden. De een was een Feldwebel (sergeant), de ander een gewone soldaat. Ze vroegen: “Sind Sie rein Arisch?” (Bent U een zuivere ariër?) Ik antwoordde: “Ja.”

De soldaat knikte nee, maar de Feldwebel had de leiding. Ik neem aan dat hij “goed” was, maar hij kon me niet zomaar laten gaan. Hij zag dat ik een Joods uiterlijk had. Ik heb ze meegenomen naar mijn oom en tante zoals ik ze noemde en zei tegen hen: “Ik heb twee vrienden meegebracht.” Die hebben ze een bakje koffie aangeboden.

Daarna ben ik een jaar bij een kapper geweest. Een heel aardige familie. Ik herinner me niet of zij kinderen hadden. Ik had er geen enkel leerboek. De Bijbel was het enige boek dat ik kreeg. Ze hadden geen andere boeken. Dat bracht mij tot het christendom. Er werd geen emotionele druk op mij uitgeoefend. Ik moest er weg omdat er gevaar dreigde.

Ik heb later een gedicht geschreven over dat mijn volk vertrapt werd en dat ik door christenen gered ben. Mijn volgende adres was bij een familie met drie kinderen. De oudste was vier. Ook daar ging ik door met christen zijn. Ik werd er als een “neef” gepresenteerd. Net als op de twee vorige adressen ben ik er prima behandeld. Ik had wat taken binnenshuis. Soms hielp ik bij het afwassen, bij het aardappels schillen en boontjes doppen. Ik kon niet veel doen.

Mijn onderduiknaam was Piet de Groot. Een keer kwam er bezoek. Ik moest me in een kast verschuilen. Toen zei Willy, het oudste jongetje: “Piet zit in de kast.” Maar die mensen waren “goed”. Deze familie had Friese boeken, waaronder romans van Fedde Schurer. Die kon ik lezen.

Na de oorlog ben ik in Lemmer gereformeerd gedoopt. Ik heb later mijn levensverhaal aan zowel het Spielberg-archief als aan Yad Vashem verteld.’

 

Bevrijding

 

‘Na de bevrijding had ik geen plannen wat ik zou doen. In mei 1945 was ik nog bij de onderduikfamilie. Ik schreef toen het volgende gedicht:

 

Ik ben nu op een tweesprong aangeland
Waar ik opnieuw mijn weg zal moeten kiezen
Wel koos ik Christus, maar aan de andere kant
Ik ben te bang mijn volk te verliezen
De ster der wijzen leidt ook mij naar Bethlehem
Waar ik het Kerstkind Jezus zal aanbidden
Is voor zo een Jood plaats in Jeruzalem?
Die vraag laat ik voorlopig in het midden.

 

Op een gegeven moment kwam mijn broer naar Lemmer. Hij was blond en had blauwe ogen. Tijdens de oorlog is hij niet ondergedoken en hij heeft in Emmeloord als arbeider gewerkt.

Ik heb hem toen verteld dat ik christen was geworden. Hij wilde mij terugbrengen naar het Jodendom. Hij heeft me in contact gebracht met mijn oom en tante in Amsterdam. Mijn ouders hebben, zoals mijn broer schreef, de oorlog niet overleefd. Het verhaal gaat dat mijn moeder na de dood van mijn vader geen kracht meer had. Ze zei: “De jongens redden zich wel.”’

 

Terug naar Amsterdam

 

‘Een paar maanden na de bevrijding kon zowel Philip als ik bij de moeder van mijn oom terecht. Toen ik daar woonde ben ik naar de kerk gegaan. Sommige mensen keken je daar aan met een blik van “jij hoort bij ons” en anderen met “jij hoort niet bij ons”.

Philip en ik zijn allebei geneeskunde gaan studeren. Hij is oogarts geworden en ik huidarts. Mijn broer is in 1950 met zijn vrouw naar Amerika gegaan, waar ze gestudeerd hebben. Ze waren bang voor de Russen.’

 

Hadderech

 

‘In 1946 heb ik Joop (Jozef) Hes ontmoet. Hij werd veel later professor in de psychiatrie. We besloten een beweging op te richten voor jonge Joden die christenen waren geworden. We werden immers gemeden door andere Joden. We hadden dus behoefte aan contact met andere Joden in onze situatie. We noemden onze organisatie: Hadderech, de weg. De naam wijst naar Jezus: de weg, de waarheid en het leven.

We hadden algauw een aantal mensen bij elkaar. We kwamen uit verschillende richtingen, er waren gereformeerden, hervormden en doopsgezinden, Er kwamen ook christenen die niet van origine Joods waren. We waren al met al met een man of dertig. Onze bedoeling was verenigd te zijn als Joodse christenen. We wilden ook het christendom uitdragen, zonder overigens anderen te willen bekeren.

Onze leden waren uit het hele land afkomstig. We kwamen ongeveer eens per maand bijeen. Soms in Amsterdam, ook wel bij mij en mijn vrouw op onze woonark. We zijn ook in Utrecht, Den Haag en Rotterdam geweest. De bijeenkomsten waren bij mensen thuis, meestal op zondagmiddag. We nodigden ook sprekers uit. Er was altijd een Bijbelstudie en we zongen ook liederen.

leden Hadderech, Shlomo Ganor zit rechtsonder met bril

Een van ons, Ernst Cassuto, die later predikant werd in Amerika, heeft ons lijflied gemaakt. De eerste regels waren:

Jonge Joodse christenen
Verenigd in Haderech

 

Ik was redacteur van de krant, die ook Hadderech heette, en waar ons embleem op stond. Later hadden we ook contact met de Vereniging van Joden-Christenen. We wisten oorspronkelijk niet van hun bestaan, en dachten dat we de enigen waren in deze situatie. Het leek op het Bijbelse verhaal van de dochters van Lot, die dachten dat hun vader en zij de enige overgebleven mensen op aarde waren.’

 

Oprichting staat Israël

 

‘De oprichting van de staat Israël werd door ons als een wonder ervaren. Het deed ons veel. In de kerk werd dat nieuws in het algemeen positief ontvangen.

Mijn toekomstige vrouw, Josephina Henriette Heimans, was ook bij Hadderech. Haar vader was gestorven toen ze drie was en haar moeder en broer zijn vermoord door de nazi’s. We zijn in 1949 in de kerk getrouwd. Tot die tijd woonde ik bij de moeder van mijn oom.

Mijn familie dacht dat dit huwelijk het einde zou zijn van mijn potentiële Joods-zijn. Mijn oom heeft sjivve gezeten nadat ik getrouwd ben (het Joodse gebruik van een week diepe rouw houden voor een overleden familielid). Ik heb daarna tot mijn spijt geen contact meer met mijn oom gehad, die vroeg overleden is. Nadat ik was teruggekomen bij het Jodendom kreeg ik weer contact met mijn tante.

In 1950 werd mijn vrouw zwanger van onze eerste zoon, Nechemja. We voelden allebei dat we ons kind niet als christen konden opvoeden. We zeiden dat we van Nechemja een Joods jongetje moesten maken. Helaas is hij in de Jom Kipoeroorlog gevallen.

We hebben in Nederland nog choepa (een Joodse huwelijks-sluiting) gekregen van de oorspronkelijk uit Nederland afkomstige rabbijn Avraham Prins, die later in Rechovot in Israël gewoond heeft. In 1957 zijn we op Alijah gegaan.

De meeste weerstand tegen onze terugkeer tot het Jodendom hebben we van de Amsterdamse opperrabbijn Schuster ondervonden. Ik wilde in 1951 al naar Israël gaan. Hij dacht helaas dat ik alleen zogenaamd Joods wilde worden om in Israël mensen tot het christendom te kunnen bekeren.

In Hadderech waren er in die tijd leden die ook op weg terug naar het Jodendom waren, zoals medeoprichter Joop Hes. Er waren anderen die daartegen waren en christenen bleven. Een van onze leden, George Cassuto, is Nederlands-Hervormd dominee geworden. Een jaar voor zijn dood in 1996 is hij tot het Jodendom teruggekeerd. Na ons vertrek naar Israël heb ik niet meer gevolgd wat er bij Hadderech gebeurde.

Shlomo Ganor en zijn vrouw Fien

Terugkijkend op mijn christelijke tijd moet ik zeggen: ik vind het bijna vanzelfsprekend dat sommige jonge Joden in hun puberteit tijdens de oorlog christen zijn geworden. De invloed van de omgeving was groot en we hadden weinig ruimte om ons te bewegen. Samenvattend: ik heb de goede keuze gemaakt om naar Israël te komen, ik verlang geen enkel ogenblik terug naar Nederland.’

 

Shlomo Ganor is overleden in juli 2020.