Mijn moeder Marianne
De Joodse jeugdbewegingen die in dit boek beschreven worden hebben een belangrijke rol gespeeld in het leven van mijn moeder Marianne Gerstenfeld-Schwarz, zoals van vele andere Joodse jongeren in Nederland die door de Holocaust geen echte jeugd gekend hebben. Deze organisaties maakten voor een aantal van hen een gedeeltelijke vlucht mogelijk zowel uit de verdrongen herinneringen aan de Sjoa als uit de problemen van alledag. Zij boden uitzicht op een betere toekomst.
Het interviewen van jeugdleiders uit de onmiddellijke naoorlogse periode was een idee van mijn geliefde moeder. Veerkracht is daarom een zeer passend document voor het bewaren van haar nagedachtenis. Zelf heeft zij een actieve rol gespeeld in de jeugdbeweging, als pupil en leidster bij de Joodse padvinders en Bne Akiwa. Daarna was zij in de NZSO actief. Samen met mijn vader heeft ze hun zionistische ideaal verwezenlijkt door de Alijah van onze familie. Mijn jongere broer Alon en ik waren toen peuters.
Mariannes levensweg is representatief voor een gedeelte van de jonge generatie van Nederlandse Sjoa-overlevenden. Zij vonden een positieve weg in het leven na hun gestolen jeugd. Ook mijn grootouders hervonden een plaats in de maatschappij. Mede door hen werd het Jodendom in Nederland nieuw leven ingeblazen. Zij behoorden tot een generatie die een visioen van het laatste der dagen verwezenlijkt zag: de oprichting van een nationaal tehuis van het Joodse volk in Israël.
Mijn moeder is op 29 januari 1937 in Essen in Duitsland geboren. De families van haar ouders Max Schwarz en Margot Schwarz-Hirsch woonden sinds vele generaties in Duitsland. Zij beschouwden zichzelf als volledig geïntegreerd in de maatschappij aldaar.
Mijn grootvader Max Schwarz is geboren en opgegroeid in een familie van veehandelaren in het Duitse dorpje Müddersheim. Samen met zijn jongere broer Josef, die in de Sjoa vermoord is, heeft hij een kleine fabriek voor schoenonderdelen opgebouwd. Deze Topy werd na hun vlucht uit Duitsland in Amsterdam voortgezet.
De familie van mijn grootmoeder Margot bezat het plaatselijke warenhuis in het schilderachtige Duitse stadje Linz-am-Rhein. Uit het stedelijk archief blijkt dat mijn grootmoeder de eerste vrouw was die daar het gymnasium bezocht. Haar familie beantwoordde aan de beschrijving van de Israëlische auteur Amos Elon in zijn boek Een Duits requiem: ‘Het verhaal van de Joden vanaf de dagen van Mozes Mendelsohn tot de opkomst van de nazi’s. Het was een veelbelovend verhaal maar ook benauwend, en complex. Ten slotte werd het verschrikkelijk.’
Mijn grootouders van moederskant zijn na de Kristallnacht uit Duitsland naar Nederland gevlucht. Ze zijn daar met veel moeite binnengekomen. Mijn moeder was toen een jaar oud. Ze woonden eerst aan het Merwedeplein in Amsterdam tegenover de eveneens uit Duitsland gevluchte ouders van Anne Frank.
Een optimistische en positieve houding
De lange hand van de Duitse nazi’s heeft ook de familie van mijn grootouders getroffen. Twee broers van mijn grootvader zijn met hun gezinnen naar Canada gevlucht. De ouders van mijn grootmoeder en haar broer hebben zich in Argentinië kunnen vestigen. Later is hun zuster hen gevolgd.
Grootmoeder Margot is samen met mijn moeder met de laatste trein uit Westerbork naar Bergen-Belsen gedeporteerd. Grootvader Max heeft het concentratiekamp Buchenwald overleefd. Zijn moeder, mijn overgrootmoeder, is al vroeg in Bergen-Belsen gestorven.
In Israël heeft mijn moeder vele jaren, vooral op Yad Vashem, over haar Holocaust-ervaringen aan groepen verteld. Daarbij legde zij weinig nadruk op de verschrikkingen die zij had meegemaakt. Ze gaf er ook een ietwat optimistische uitleg aan.
Mijn moeder zag het als een opdracht om de herinnering aan de Sjoa te bewaren. Zij heeft mij meer dan eens gezegd dat de herinneringstoorts die eerst de volwassen overlevenden omhooghielden, op de kinderen van haar generatie was overgegaan, die de verschrikkingen van de Sjoa in hun jeugd hadden beleefd.
Onder degenen aan wie mijn moeder haar Sjoa-herinneringen op Yad Vashem vertelde waren Duitse leraren, Joodse jongeren die in het kader van het Birthright Project naar Israël kwamen, alsmede Israëlische soldaten en scholieren. Een keer ontmoette zij op Yad Vashem ook overlevenden van de genocide in Rwanda. Daar was zij diep van onder de indruk.
In mijn ogen werd het verhaal van mijn moeder altijd door optimisme gekarakteriseerd. Ze onderstreepte steeds weer dat ze het grote geluk had gehad dat ze de oorlog samen met haar moeder en haar tante, Jeanette ‘Nettchen’, van vaderskant had doorstaan. Ook haar vader had de oorlog overleefd.
Aan het eind van de oorlog leed mijn moeder aan tuberculose. Ze werd na de oorlog naar Zwitserland gestuurd om te herstellen. Ook na haar terugkeer moest ze nog een jaar lang in bed blijven voordat ze naar school kon.
De ervaringen in de Sjoa hebben ook haar wens om naar Israël te emigreren beïnvloed. Ze vertelde dat daarbij een weekend in een Frans opleidingsinstituut voor Joodse leiders in Orsay nabij Parijs van groot belang is geweest. Het stond onder leiding van de later naar Israël geëmigreerde rabbijn en filosoof Yehuda Leon Ashkenazi, beter bekend onder zijn padvindersnaam Manitou.
Mijn moeder vertelde dat toen ze bij het instituut aankwam ze ontvangen werd door een oudere dame die haar naar een slaapzaal bracht waar veel bedden stonden. Mijn moeder was zelden erg open tegenover mensen die ze niet kende. Dat was deze keer anders al begreep ze later niet waarom. Ze zei tegen deze vrouw dat sinds ze uit Bergen-Belsen bevrijd was ze nooit meer met zoveel mensen op een kamer had geslapen.
Sommigen hebben haar later verteld dat deze vrouw Lehman heette. Toen mijn moeder vertelde dat ze niet begreep waarom zij het concentratiekamp overleefd had, antwoordde de vrouw: ‘Je bent niet gered vanwege iets wat je gedaan hebt maar vanwege wat je in de toekomst gaat doen.’ Mijn moeder vertelde ons dat ze als gevolg van dit gesprek besloot later naar Israël te gaan.
Na de bevrijding keerde de familie Schwarz naar Amsterdam terug. Ze woonden eerst in de Lekstraat en daarna in de Churchilllaan. Grootvader Max en grootmoeder Margot besteedden hun energie aan het opnieuw opbouwen van (de) Topy en het consolideren van de overlevende familie. Twee zusters van Max waren ook naar Amsterdam teruggekeerd maar vertrokken later naar Canada.
Mijn moeder bezocht een openbare lagere school, de Prof. Kohnstammschool. Daarna ging ze naar de Joodse hbs in Amsterdam. Die was toen nog in de Voormalige Stadstimmertuin. (In de Tweede Wereldoorlog zat Anne Frank op het Joods Lyceum aan de overkant in die kleine straat.)
Mijn ouders hebben de gezinnen van Alon en mij een keer naar Amsterdam meegenomen om ons met de familiegeschiedenis bekend te maken. Zij hebben ons toen het schoolgebouw van de Joodse hbs laten zien waar zij beiden als leerlingen op gezeten hadden. Ze lieten ons ook zien waar zij en onze grootouders gewoond hebben en de synagoges die zij bezochten.
De Joodse hbs was een zogenaamde hbs-B, waar de nadruk lag op natuurwetenschappen. Dat was niet makkelijk voor mijn moeder die een uitgesproken talent voor talen had en weinig aanleg voor wiskunde. Ze slaagde voor het eindexamen in 1955.
Daarna ging mijn moeder naar een zomerseminarium van de Jewish Agency in Montreux, Zwitserland. Mijn vader behoorde ook tot de Nederlandse groep. Hoewel ze daarvoor nooit met elkaar gesproken hadden, stelde mijn vader voor dat ze samen op de vrije middagen door Zwitserland zouden gaan liften. Ze vonden elkaar aardig maar meer niet.
Mijn moeder studeerde vervolgens een jaar Engels aan wat toen nog de Gemeente Universiteit Amsterdam heette. Mijn vader, die toen de activiteiten van de jeugdbeweging Bne Akiwa in Amsterdam-Oost organiseerde, vroeg haar hem daarmee te helpen en madriecha te worden van de groep van jongere kinderen.
In 1956 ging zij aan de tolkenschool in Genève studeren. Toen zij terugkwam vroeg mijn vader haar mee uit. Voordien was hun relatie niet romantisch van aard. Met verloven moesten ze, zoals gebruikelijk in die tijd, wachten tot mijn vader in 1961 afstudeerde. Ze trouwden in 1962. Toen ze van de huwelijksreis naar Italië terugkeerden was grootmoeder Margot al zwaar ziek. Ze stierf kort daarna.
In 1964 kreeg mijn vader een uitzonderlijk aantrekkelijke baan in Parijs aangeboden. Hij ging er ‘op proef’ heen. Aan het begin van 1965 verhuisde mijn moeder ook naar Parijs. In de herfst van dat jaar stierf grootvader Max.
Op nieuwjaarsdag 1966 werd ik in de Parijse voorstad Neuilly- sur-Seine geboren. Op 1 november 1967 werd mijn broer Alon in dezelfde plaats geboren. In de zomer van 1968 gingen we vanuit Parijs op Alijah naar Jeruzalem.
Ik heb een aantal gesprekken met mijn moeder gehad nadat ze gediagnostiseerd was met haar levensbedreigende ziekte. In één daarvan – toen het al duidelijk was dat het levenseinde op korte termijn onvermijdelijk was – zei ze dat het besluit om naar Israël te gaan een van haar beste beslissingen ooit was geweest. Ze had haar kinderen niet op een andere plek in de wereld groot willen brengen.
In het leven van mijn moeder stond de zorg voor haar gezin centraal. Ze heeft veel geïnvesteerd in de opvoeding en de zorg voor Alon en mij. Later deed ze dat ook voor de kleinkinderen. Op haar grafsteen staat dan ook geschreven: zij was de hoeksteen van onze familie.
In haar laatste levensjaar worstelde ze heldhaftig met haar zeer pijnlijke ziekte. Die periode heeft mijn moeders goede eigenschappen nog meer aan het licht gebracht. Ze bereidde zich voor op het laatste hoofdstuk van haar leven met opgeheven hoofd, inzichtvol en onbevreesd.
Dankzij het besluit van mijn ouders om naar Israël te gaan hebben Alon en ik het voorrecht gehad een nieuwe generatie van in Israël geboren kinderen (sabras) ter wereld te brengen. Wij wonen allen in Jeruzalem, de stad waar mijn moeder zo van hield.
Er waren toespraken bij haar begrafenis en een bijeenkomst te harer herinnering in de synagoge van mijn ouders enkele weken daarna, nu meer dan zeven jaar geleden. De sprekers vermeldden haar belangrijkste karaktertrekken: bescheidenheid, gevoeligheid voor anderen, eerlijk tegenover zichzelf zijn, kortom een nobele persoonlijkheid.
Wij, de kinderen en kleinkinderen, verlangen terug naar (groot-)moeder Marianne, naar haar uitzonderlijke gave om van ieder mens de goede kant te zien, naar haar gevoeligheid en naar haar onmetelijke liefde voor haar familie. Haar gemis is groot.
Moge de herinnering aan haar gezegend zijn.