veerkracht.online

een online platform over de Joodse jeugdbeweging in het Nederland van kort na de Tweede Wereldoorlog

Eva Inklaar-Blumenthal

Eva Inklaar-Blumenthal (NZSO)

‘Ik ben geboren in Bremen, Duitsland, in de Geestemünder Strasse, op 17 december 1930. Ik was twee jaar toen we naar Nederland vluchtten in 1933. Mijn vader heette Hans Blumenthal (Aken, 1897) en mijn moeder heette Irma Horwitz (Bremen, 1902). Ik had een broer, Claus Peter, maar we noemden hem Peter, hij is in 1924 geboren.

Mijn vader had Mein Kampf van Hitler gelezen en hij zei: “Als die man in de regering komt, dan is het niet best voor ons Joden.” Daarom zijn ze naar Nederland gegaan. Ze verwachtten dat als er problemen met Hitler zouden komen, dat Nederland neutraal zou blijven, net als tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Mijn vader ging alleen naar Nederland, vond daar werk en een huis en toen liet hij de rest van de familie overkomen. Mijn vader was vertegenwoordiger in sportartikelen. Ik had altijd tennisballen om mee te spelen. Ook na de Tweede Wereldoorlog deed hij in sportartikelen.

blumenthal
blauwe theeserviesje gekregen op derde verjaardag

Mijn eerste herinnering is mijn derde verjaardag toen ik een blauw theeserviesje kreeg, dat ik nu nog heb. We woonden toen in de Eerste van den Boschstraat in Den Haag. Ik zei toen: “Ich freu mich so!”

Later verhuisden we naar de Wassenaarseweg 100, heel chique. Toen dat allemaal te duur werd, verhuisden we naar de Van Neckstraat 104. Dat is niet ver van de Waalsdorperweg, waar een grote kazerne stond, een van de eerste doelen van de luchtaanvallen van de Duitsers in mei 1940.

Ik was toen negen jaar. Ik weet nog dat ik zei: “Laten we gauw naar Engeland gaan.” Maar mijn vader dacht dat dat al niet meer kon. Nou, daar zaten we dan, 15 mei 1940, onder de Duitse bezetting.

Mijn grootouders Horwitz waren religieus, maar mijn vader geloofde in niks. Ik sprak zowel Duits als Nederlands met mijn ouders.

Ik was ook best sportief. Mijn broer en ik hebben getennist en ik heb gerolschaatst. Ik ging naar de openbare lagere school in Den Haag.

Mijn vader werd tijdens de Eerste Wereldoorlog krijgsgevangen genomen in Rusland en daar is hij communist geworden. Hij vond helemaal niet dat mensen zich separaat moesten gedragen. Ze moesten allemaal één zijn. Hij wilde ook niet dat wij ons Joods zouden voelen. Joods zijn dat zou apart zijn, en dat wilde hij helemaal niet. Hij wilde dat de mensen allemaal samen zouden leven.’

 

Verhuizing naar Bilthoven

 

‘Op verordening van de Duitsers in september 1940 moesten alle Duitse en statenloze Joden minstens 60 kilometer uit de kust wonen en daarom zijn we naar Bilthoven verhuisd, Parklaan 32.

Vlakbij, aan de Soestdijkerstraatweg, was de openbare lagere school Van Everdingenschool. Ik zat in de vijfde klas en kreeg les van meneer Beunis, die ook onze buurman was. Mijn vriendinnetje was Bennie (Bernardina) Ehlhardt, ook uit de Parklaan. Op de lagere school had ik van Jopie Smit Bijbelonderwijs gehad. Of dat in Den Haag of Bilthoven was, dat weet ik niet meer.

Ik maakte de vijfde klas af, daarna moesten alle Joodse kinderen van de reine “arische” scholen af. Ik ging naar het Joodse schooltje in Zeist.

Vervolgens deed ik toelatingsexamen voor het Joods Lyceum in Utrecht en slaagde. Dat was geen grote school, een paar lokaaltjes in het voormalig Centraal Israëlisch Weeshuis. Daar zat ik dus. Maar op een dag kwam meneer Beunis me ophalen.’

 

Onderduik in Utrecht

 

‘Meneer Beunis nam me mee naar een molen in het dorpje Kamerik en daar zaten mijn vader en moeder en broer Peter. We waren nu ondergedoken. Daar zaten we een tijdje. Ik weet niet meer hoe lang. Erg lang kan het niet geweest zijn. Toen kwam meneer Beunis ons weer ophalen. Deze keer werden we gebracht naar Utrecht, naar de Egelantierstraat 90 bij Mien van der Bult. Ze was gepensioneerd, rooms-katholiek en ik meen dat ze ongehuwd was. De ondergrondse heeft dit adres voor ons geregeld. Dat zij ons hielp onderduiken, daar zat geen Jodenliefde bij. Mijn ouders hadden geen aardig contact met haar. Na de oorlog hebben ze ook geen contact gehouden.

Bij Mien van der Bult kregen we een zolderkamer. Daar stonden drie bedden, één voor pa, één voor Peter en één voor mama en mij samen.

Sanitair en stromend water waren er niet. Water kregen we van Mien in een grote bak en we hadden ook kannen gevuld met water. Van onze ouders moesten we ons elke dag met het koude water wassen. Mien kookte eten, ook voor ons. We hadden een “wonderkacheltje”, een blik op een spaandervuurtje waarop we kleine hapjes konden opwarmen.

De wc was beneden. Als Mien bezoek had, legde ze een zakdoekje op de trap als teken van: nu niet naar beneden komen. Onze behoeften moesten we dan op een po doen.

Mijn broer Peter had net de Rijks HBS afgemaakt voordat we onderdoken. We brachten onze tijd door doordat hij me les gaf in alle hbs-vakken. Dat hield ons mooi bezig, en na de oorlog kon ik dus in de derde klas hbs beginnen.

Onze contactman van de ondergrondse, meneer Van Beijnum, bracht regelmatig de benodigde voedselbonnen. Ook bracht hij boeken uit de leeszaal voor ons mee. We lazen alles wat los en vast zat: Goethe, Friedrich Schiller, Karl Marx, enzovoort. Ik las ook de boeken die mijn broer las. Hij zei dan: “Die boeken zijn te moeilijk voor je.” Toch las ik die. We konden niet naar buiten. Mijn moeder deed allerlei herstel-(naai)werkzaamheden en ze naaide kostuums. Daarmee verdiende ze geld of coupons.

Hoe we het financieel redden, weet ik niet precies. Ik weet nog dat we sieraden en ondergedoken schilderijen verkochten.

Er zijn van die momenten die ik niet snel zal vergeten. Op een dag hielden de Duitsers een razzia. Ze gingen van huis tot huis om te zoeken naar onderduikers. We stonden beneden, de luiken geopend naar onder de grond, daar was een ruimte van zo’n meter (of anderhalf) om weg te duiken. We stonden klaar om weg te duiken. Ik herinner me dat ik stond te bidden. We dachten dat ons einde nabij was.

Twee huizen voor ons, hielden ze ineens op en verdwenen ze. Het was geheim dat we daar zaten, maar de hele buurt – de bakker, de slager, de groenteboer en de rest – wisten dat we daar zaten, behalve die ene NSB-familie!’

 

Hongerwinter

 

‘Hoe we de Hongerwinter hebben overleefd? Moeizaam. Er was wel wat te eten, maar weinig. We hebben tulpenbollen gegeten. De gaarkeukens leverden een soort “blauwe soep”. Ik weet niet meer wat daarin zat, niet veel. Het meeste leed mijn broer eronder, dat weet ik nog wel. Hij was het magerst. Hij is ziek geworden na de oorlog, omdat hij toen ineens weer veel begon te eten. Mijn lichaam was er kennelijk beter tegen bestand. Mijn broer was in de groei en misschien had het daarmee te maken. Maar we hebben het overleefd.’

 

Bevrijding: terug naar Bilthoven

 

‘Hoe we van de bevrijding wisten? Misschien dat we van Mien het nieuws hoorden. Ik weet het niet precies meer. We zagen de Nederlandse vlag bij de buren hangen en wij konden weer naar buiten.

We gingen eerst naar een adres in Bilthoven waar kennissen woonden. We werden gebracht op een paard-en-wagen. Mensen kwamen op ons af om ons te feliciteren. Ze zagen misschien aan onze bleke gezichten dat we ondergedoken hadden gezeten. Daarna kregen we een adres toegewezen door de gemeente in Bilthoven en daar zijn we toen gaan wonen. We hadden meubels en andere voorwerpen laten onderduiken en die hebben we weer teruggekregen.’

 

Grootouders Horwitz naar Theresienstadt

 

‘Mijn grootouders van vaderskant herinner ik me niet meer. Maar de grootouders van moederskant hebben het overleefd. Mijn grootouders heetten Abraham Horwitz (1875-1956) en Fanny Horwitz-Stahl (1878-1970). Mijn grootvader zei: “Ik heb het IJzeren Kruis uit de Eerste Wereldoorlog, dus mij doen ze niks. Ik ben een held.” Ze zijn in Duitsland gebleven.

Mijn grootouders hebben in het concentratiekamp Theresienstadt gezeten vanwege het feit hij dat IJzeren Kruis had. Zij hebben het overleefd. Direct na de oorlog zijn ze naar Nederland gekomen en hebben ze bij ons ingewoond in Bilthoven.’

 

Middelbare school, studeren, NZSO

 

‘Op 17-jarige leeftijd ging ik naar de Rijks HBS in Utrecht, en daarna ging ik scheikunde studeren in Utrecht. Ik fietste ’s ochtends naar de universiteit en dan kwam ik ’s middags weer thuis.

Ik ben door mijn broer eerst bij de Joodse Jeugdfederatie en daarna bij de NZSO gekomen. Mijn broer studeerde voor ingenieur in Delft en woonde daar ook. Hij wilde eigenlijk wel naar Israël en daarom is hij voor ingenieur gaan studeren, dan zou hij Israël kunnen helpen allerlei dingen te ontwikkelen. Maar hij is getrouwd en het is er niet van gekomen.’

NZSO lustrum, 17 december 1948, Eva zit aan de achterste tafel in het midden
NZSO Lustrum, 17 december 1948, Eva zit aan de achterste tafel in het midden
NZSO lustrum: Eva Blumenthal en Rob Heiden Heimer, 1948
detail foto: Eva Blumenthal en Rob Heiden Heimer

 

Internationaal kamp

 

‘Ik ben met een uitwisselingsprogramma drie weken naar Noorwegen geweest. Ik dacht dat dat voor de NZSO was, maar het kon ook met de Jeugdfederatie zijn geweest. Het moet redelijk snel na de oorlog geweest zijn. Ik sprak een beetje Engels en zo kon ik een beetje communiceren met de mensen waarbij ik logeerde.’

 

Huwelijk

 

‘Op de Universiteit Utrecht heb ik mijn latere echtgenoot ontmoet. Na drie jaar studeren ben ik getrouwd en ben ik opgehouden met studeren. Mijn man was chemicus.
Ik ben met een niet-Joodse man getrouwd. Mijn ouders hadden er geen enkel probleem mee, maar mijn grootouders Horwitz wel. We wilden op 21 maart trouwen, maar we hebben de datum speciaal voor mijn grootouders omgezet naar 20 maart zodat ze konden komen, omdat de 21ste een Joodse feestdag was.

De vader van mijn man vond het niet erg, maar zijn moeder vond het heel erg. Ze is wel naar de bruiloft gekomen, maar ze vond het niet leuk om een Joodse schoondochter te krijgen.’

 

Jehova’s getuige

 

‘Op de lagere school in Den Haag en Bilthoven heb ik kennis gemaakt met de Bijbel en ook tijdens de onderduik heb ik de Bijbel gelezen. Zowel mijn man als ik hadden allerlei vragen over de Bijbel. We vroegen het aan een rabbi, aan een pastoor en aan een protestant. Maar ik werd niet overtuigd door hun antwoorden op mijn vragen.

Op een dag kwam er een echtpaar aan de deur. Ze zeiden: “Wij willen met de mensen over de Bijbel praten.” Toen zei mijn man: “Over de Bijbel? Zijn er dan nog mensen die over de Bijbel praten?” Toen waren er al een rabbi en een pastoor en allerlei anderen bij ons geweest, en die praatten over van alles en nog wat behalve over de Bijbel.

We hebben deze mensen binnengelaten en zij hebben een voor een onze vragen beantwoord met een Bijbeltekst. Wij zeiden: “Nou zeg, dat is ook eenvoudig. Waarom doen al die lui zo ingewikkeld? Het is heel simpel.” Ze zeiden: “De waarheid is eenvoudig, het is de leugen die ingewikkeld is.” Zij gaven antwoord op al onze Bijbelse vragen.

Ik bezocht de Koninkrijkszaal en in 1952 ben ik Jehova’s getuige geworden en ging ook zelf mensen bezoeken om hen over de waarheid van de Bijbel te vertellen.

Toen ik mijn vader vertelde dat ik Jehova’s getuige was geworden zei hij: “Ben je gek geworden? Je bent vervolgd als Jood, wil je nou vervolgd worden als Jehovah’s getuige?” Ik denk dat hij bang was. Mijn ouders en ik praatten daarna niet meer over dit onderwerp. Ze hebben het geaccepteerd. Mijn schoonouders hadden er geen problemen mee dat ik Jehova’s getuige was geworden. Er werd niet over gepraat. Religie was niet een onderwerp dat ter sprake kwam.

Voor mijn vader was “de persoon” belangrijk, en niet welke religie hij of zij aanhing. Hij vond religie toch allemaal maar onzin. Iedereen is vrij, we zijn allemaal volwassen en hebben onze eigen ideeën. Een redelijk mens respecteert dat iemand anders een ander geloof kan hebben dan hij of zij zelf.’

 

Israël

 

‘Zionisme speelde geen rol in ons leven. Toen de staat Israël opgericht werd, zei mijn vader: “Er moeten minder regeringen komen op deze wereld. Er moet een wereldregering komen. Er moeten niet nog meer regeringen komen, dat verdeeld de wereld juist.”

Het was wel interessant dat de Joden een land kregen maar mijn vader vond eigenlijk dat de wereld al teveel verdeeld was. Er moest eenheid komen op de wereld, en als iedereen maar z’n eigen landje maakte, dan werd het helemaal een puinhoop.

We zijn als gezin een paar keer naar Israël gegaan. Mijn man vond dat heel leuk. Hij kende meer Jiddische en Hebreeuwse woorden dan ik, want zowel mijn man als mijn schoonvader waren sjabbesgoj geweest in Zutphen.

Op een gegeven moment zijn we verhuisd naar Groningen, daar kreeg mijn man werk. Weer later zijn we naar Schalkhaar, een dorpje vlakbij Deventer, verhuisd, en daar hebben we lang gewoond.

Veel later ben ik een paar jaar lerares geweest. Er was toen zo’n behoefte aan scheikundeleraren dat het niet uitmaakte dat je geen papiertje had. Ik heb een aantal jaren scheikunde en wiskunde aan een middelbare school onderwezen.

Mijn man werd in 1985 Jehova’s getuige en na zijn overlijden in 1986 ben ik naar Israël gekomen. Mijn oudste dochter woonde daar al. Ik heb mijn huis in Lettele verkocht en ik ben in Haifa in de buurt van mijn dochter gaan wonen. Ik ging iedere dag naar het strand en genoot van de zon. Ook heb ik Hebreeuws geleerd.’

________________________________________________
 

Noot van de redactie

 

Er zijn ongeveer 2100 Jehova’s getuigen in Israël die grofweg bestaan uit vier groepen met de volgende achtergrond: Joods, christelijk Arabisch, Russisch en Filippijns. Er zijn 33 gemeentes, waaronder Haifa, waar in vier talen, Hebreeuws, Russisch, Arabisch en Engels, en gebarentaal, diensten worden gehouden.

In 2005 verscheen het boek Getrouw aan hun geloof. De vervolging van de Nederlandse Jehovah’s Getuigen in de Tweede Wereldoorlog van Tineke Piersma. In de Herinneringskampen Westerbork en Amersfoort werden in de jaren daarna exposities over Joodse Jehova’s getuigen georganiseerd.  

Deel deze pagina