
‘Ik ben geboren als Fina Marcus in Zwolle op 6 juni 1935. Mijn Joodse naam is Hindele. Mijn moeder heette Hilde Loeb. Ze kwam oorspronkelijk uit Kassel, Duitsland. Mijn grootvader Abraham Marcus en zijn broer Izaac Marcus hadden de familieslagerij in Dokkum van hun moeder overgenomen en verplaatst naar Zwolle. Mijn vader Leo Marcus nam de slagerij weer van zijn vader over.
Een citaat uit de Joodse Canon: ‘Op 15 mei 1908 legde de achtjarige Leo Marcus de eerste steen voor een nieuwe slagerij annex slachthuis aan de centrale Oude Vismarkt in Zwolle. Wat vervolgens verrees was een gebouw in zeventiendeeeuwse Hollandse stijl: een trapgevel, kruisramen met kleine ruitjes, luiken en een grote luifel. Een steen maakte duidelijk wat er in het pand gebeurde: ‘Yn it Fryscke slachthuws’. Wie niet beter wist, zou denken hier voor één van de oude panden uit de Zwolse binnenstad te staan. Niets was minder waar. Het prestigieuze project was door de broers Abraham en Izaac Marcus opgepakt. Zij hadden van hun moeder de kosjere slagerij overgenomen die al sinds 1785 in familiebezit was. Samen bouwden ze de zaak uit tot een modern, goedlopend slagerijbedrijf. Het pand in oude stijl gaf een serieuze uitstraling, de gevelsteen herinnerde aan hun geboorteplaats Dokkum.’1
‘Er hing in de slagerij ook een tegeltableau van blauwwit aardewerk. Daarop is te zien dat een van de afgebeelde huisjes een slagerij is. Op de gevel van dat huisje staat 1785. Daaronder de naam Isak Moses de Vries. Dat tegeltableau bevindt zich nu bij mij in Israël.’

Mijn voorouders kwamen uit Dokkum. Ik heb ondergedoken gezeten in Friesland, ik ben dus een beetje Fries. Ik sprak in de onderduik Fries. Ik heb een ouders zus, Frances, en een jongere zus, Judith.

Ik ben heel kort naar de eerste klas van de openbare lagere school in Zwolle gegaan. Op een gegeven moment mochten we daar niet meer naartoe. Toen werd er een Joods schooltje geopend met een Joodse onderwijzeres. Ik herinner me dat we daar naartoe gingen met de ster en toen hield dat ook op. Veel lagere school heb ik eigenlijk niet gehad behalve in Ternaard, bij Holwerd, aan de Friese kust, waar ik in de oorlog was ondergedoken.’
Onderduik
‘Mijn vader kende als slager veel mensen. Hij kocht de koeien zelf en kwam daardoor bij de boeren langs. Daar kreeg hij connecties en had hij niet-Joodse vrienden. In de loop der jaren werden die banden sterker.

Op een gegeven moment moest mijn vader een onderduikadres voor ons vinden, want mijn ouders hadden besloten niet met de stroom mee te gaan naar de kampen. Dat was een moeilijke beslissing. Stel je een situatie voor waarin je opgejaagd wordt tot je denkt dat je leven in gevaar is. Wat zou jij doen? Doe je wat de Duitsers zeggen? Of vlucht je?
De eersten die mijn vader een schuilplaats aanboden, waren boeren met wie hij samenwerkte. Het waren niet-Joden die voelden dat ze moesten helpen. Maar het was meer dan helpen. Het verbergen van een Jood was levensgevaarlijk. Zij konden daarvoor gedood worden. Het woord “helpen” is eigenlijk te klein om te beschrijven wat deze mensen hebben gedaan. Het is nauwelijks te bevatten hoe zij tot zo’n besluit kwamen.
Mijn moeder dook samen met mij en mijn twee zusjes onder op een ander adres. Wij kwamen terecht bij mensen die ons kenden. Het was dichtbij het huis waar we woonden. Het waren mensen met wie we dagelijks contact hadden.
Toen ik zes jaar oud was, nam moeder mij en mijn driejarige zusje bij zich en zei: “Kom, ik wil jullie iets vertellen. We vinden dat jullie oud genoeg zijn om met z’n tweeën op vakantie te gaan. Jullie gaan ergens heen waar het fijn is, bij goede mensen. Jullie zullen een geweldige vakantie hebben.”

Diezelfde nacht nam moeder ons mee. Mijn oudere zus Frances bleef bij haar. We liepen een paar straten en op de hoek bij het postkantoor stonden twee mensen op fietsen op ons te wachten. Ze kwamen van vaders werk. Ze zetten ons achterop. Midden in de nacht reden we in het donker. Wij vonden het vreemd.
Uiteindelijk kwamen we bij een huis en werden we op zolder gebracht. We bleven daar een tijd. Soms haalden ze ons naar beneden als het veiliger was. Het was bij Gerrit and Gerrie Nijenberg in Wijhe.
Het was zomer, heet onder het dak. Ze brachten ons wat speelgoed. Het was een situatie die niet lang vol te houden was. Ze besloten een ander onderduikadres voor ons te zoeken. Ze brachten ons naar Amsterdam, samen met mijn zus Judith. We kwamen in huis bij de familie Ilonka en Teun Fennema. Na ons onderduikadres in Amsterdam werden we van elkaar gescheiden.2

In 1943 ging ik van daaruit per schip in het noorden van Nederland terecht, in Ternaard. Ik kwam daar in huis bij Douwe van Dijk en Trijntje van Dijk-Tuininga. Deze mensen, heel lieve mensen, vonden dat ik een normaal leven moest kunnen leiden en naar school moest gaan. Dat was de school met de Bijbel. Daar heb ik hele leuke herinneringen aan. Of de leraar wist dat ik Joods was? Ik zou het niet weten. Ik was zogenaamd een meisje uit Rotterdam. Mijn onderduiknaam was Fientje Dekker. Ik maakte één keer een fout. Toen iemand mij vroeg: “Waar kom je vandaan en waar is je grootvader?”, zei ik: “In Palestina.” Gelukkig was degene die het vroeg een buurman zonder kwade bedoelingen. Het heeft geen problemen veroorzaakt.
In Ternaard ben ik echter wel verraden. Dus het naar schoolgaan was misschien niet zo’n goed idee. Maar het is goedgekomen.’3

Op mijn laatste onderduikadres bij Willem en Aaltje Leegsma in Zwaagwesteinde in Friesland, waar mijn jongste zusje al ondergedoken zat, hebben we de bevrijding meegemaakt. Willem en Aaltje Leegsma zijn in 2007 door Yad Vashem postuum onderscheiden als Rechtvaardigen onder de Volkeren.’4

Onderstaande video: Fien spreekt in 2020 naar aanleiding van de publicatie van deel 5 van De oorlog een gezicht geven van Reinder Postma en Yvonne te Nijenhuis, waarin ook haar verhaal en dat van haar onderduikfamilie wordt verteld. Omdat het boek in de covidperiode niet kon worden gepresenteerd, werd als alternatief een online bijeenkomst georganiseerd, waarbij enkele hoofdrolspelers een videoboodschap stuurden, waaronder dit ingesproken filmpje van Fien. Bron: Yvonne te Nijenhuis
Terug naar Zwolle
‘Na de oorlog zijn we als gezin herenigd in Zwolle en ik ging terug naar de lagere school. Na de oorlog begon het pas heel moeilijk voor mij te worden. Misschien omdat het leven om me heen en thuis zo moeilijk was. Maar de tijd na de oorlog was voor mij een moeilijker tijd dan in de oorlog. Dat klinkt heel vreemd, maar zo was het. Ik kwam in de oorlog elke keer goed terecht, wel op steeds verschillende adressen, maar ik had altijd liefde, eten en warmte. Zo jong als ik was dacht ik: dit is tijdelijk. Bovendien had ik via briefjes contact met mijn ouders.’

Abel Herzberg in Zwolle
‘Ergens in 1945 of 1946 vond mijn moeder dat ik mee moest naar een lezing in Zwolle in de kleine zaal van de sjoel. Daar sprak Abel Herzberg. Dat is voor mij een duidelijke herinnering. Ik weet nog precies waar hij het over had. Hij sprak over de vraag of dat wat er in de Sjoa gebeurd was, of dat een ander volk, niet de Duitsers als zodanig – of misschien zelfs het Joodse volk wel – in staat zou zijn om de agressor te zijn en zulke misdaden te begaan. Dat was een hele retorische vraag waar hij heel erg mee bezig was. Zijn dochter Judith Herzberg zei: “Dat was het stokpaardje van mijn vader. Daar heeft hij heel veel over geschreven.” Dat was toen een heel aangrijpende vraag voor mij. Herzberg was een persoon die je gehoord moest hebben.

Omdat ik als onderduikkind eigenlijk niet wist wat er gebeurd was in de oorlog, en ik angstig was, gaf mijn moeder mij meteen na de oorlog het boekje Sterrekinderen van Clara Asscher-Pinkhof. Mijn moeder zei: “Lees dit maar, dan weet je wat er om je heen gebeurd is.” Waarom zeg ik dit? Omdat het door Clara Asscher-Pinkhof in die tijd geschreven is. Het zijn geen interpretaties van naderhand.’
Middelbare school en Joodse Jeugdfederatie (JJF)
‘Op de openbare middelbare school in Zwolle ging het wat beter. De JJF had daar een afdeling, Naaroet Jisraël, die bijeenkwam in een bijgebouw van de sjoel. Dat was mijn eerste echte aanraking met het Joodse leven, en dat voelde goed. De bijeenkomsten waren vaak op zondag, en er kwamen ook kinderen uit Deventer en de omgeving. Ze waren een lichtpuntje. We steunden elkaar; het voelde als een tweede thuis. Naaroet Jisraël is later opgegaan in Haboniem.

Ivriet was heel belangrijk. We leerden het voornamelijk via de liedjes die we zongen. Ik herinner me goed dat ik na een zomerkamp met een aantal van mijn vrienden met de trein naar Zwolle terugging. Om indruk te maken op de andere reizigers om ons heen spraken we de teksten van liedjes over en weer zodat het leek alsof we Ivriet spraken. Zo voelden we ons op een positieve manier anders. We waren trots en blij. Dat waren goede momenten.’

Zomer- en winterkampen
‘Mijn ouders wisten van de zomerkampen en ze schreven mij er voor in. Ik was een jaar of twaalf toen ik naar het eerste zomerkamp ging. Waar dat precies was weet ik niet meer, maar ik zie het zo voor me. Al de jaren lopen inmiddels wel een beetje door elkaar heen. Ik kan me herinneren dat er een kamp in Bunnik was. Ik neem aan dat er vanuit Zwolle nog wel meer kinderen gingen, en dan gingen we samen met de trein.
In de zomerkampen sliepen we in tenten, alhoewel ik me ook wel kampen in jeugdherbergen herinner. Ik had niet het gevoel dat de kinderen uit Amsterdam ons anders aankeken.

Bijna ieder kind vindt het heerlijk om naar een kamp te gaan, dat heeft iets apart, want je bent samen met andere jeugd en buiten. Maar hier hadden we een duidelijk doel. De leiders en sjelichiem vertelden over het leven in Israël en dat daar ook onze toekomst lag. Er waren veel activiteiten, bijvoorbeeld leerden we de geografie van Israël. Je maakte een kaart en dan moest je daar de plaatsnamen inschrijven. We werden echt bezig gehouden. We hebben heel veel gevolkdanst. Dat is iets wat je ook binnen kunt doen ingeval van slecht weer.
We kregen een lijst van wat we mee moesten nemen naar het kamp: pindakaas, sardientjes, een kaars (of twee) voor Sjabbat, marmite en de normale dingen. Haboniem-kampen waren niet vroom, maar wel heel Joods. We vierden de Sjabbat met het aansteken van kaarsen en we hadden een witte blouse aan. De zegen werd uitgesproken en er werd gezongen. Die witte blouse stond ook op het lijstje om mee te nemen.

Wat ik zelf minder leuk vond waren de nachtwandelingen. Daar was ik nooit zo dol op, maar dat hoorde er toch echt bij. Dan had je de kampvuren met de tsjiezbat. Dat woord komt uit het Arabisch en betekent een fantasieverhaal om het kampvuur. Dat was heerlijk. Dan zat je met z’n allen om het kampvuur. Een van de madrichiem vertelde een spannend verhaal, dat goed was voorbereid.
Het was bekend dat in de kampen soms moeilijke kinderen konden zijn. Bijvoorbeeld kinderen uit de Bergstichting, maar natuurlijk ook andere kinderen. Je hebt altijd wel moeilijke kinderen. Er waren ook ouderen in het kamp, een zogenaamde kampmoeder, en daar kon je dan terecht als je advies nodig had met moeilijke kinderen.
Voor het kamp begon kwam je als leiders bij elkaar, een voorkamp. Daar werden allerlei dingen besproken. De kinderen werden onder de leiders en over de tenten verdeeld. Je kreeg de namen van de kinderen, meisjes-madrichiem kregen meisjes, en jongens-madriechiem kregen jongen. Dat was gescheiden. Tevens leerde je de andere madrichiem kennen. Het was heel belangrijk om te weten met wie je samenwerkte.
Voor mijn moeder was het vaak moeilijk als ik terugkwam. Want dan had ik een slecht humeur, omdat ik het daar zo fijn had gehad en moest ik thuis weer erg wennen. Haboniem was een God send na de oorlog.’
Naar Amsterdam
‘Ik werd al heel snel madriecha. Het verschil in leeftijd tussen madriech en chanieg was misschien vier jaar of soms nog minder. Siska Topaz-Melkman was mijn madriecha. In Zwolle leidde ik een klein groepje. Na de middelbare school ging ik naar Amsterdam om te studeren. Daar had ik ook een klein groepje.
Toen ik achttien was, besloot ik om in Amsterdam op kamers te gaan wonen. Ik herinner me dat ik naar het VVV-kantoor bij het Centraal Station ging. Daar kreeg je adressen waar kamers te huur waren en daar ging je op af. Mijn vader kwam natuurlijk wel even kijken of het in orde was, maar je was toch heel zelfstandig.
Ik ging logopedie studeren. Waarom? Het beroep logopediste stond op een lijstje van de sjaliach als aanbevolen beroepen voor Israël. Voordat ik die lijst bekeek had ik nog nooit van logopedie gehoord. Daarnaast heb ik audiologie gedaan.
In Amsterdam was ik madriecha van een groepje van ongeveer zeven à tien kinderen. We kwamen één keer in de week bij elkaar. Het was een leuke tijd.’
NZSO
‘Ik was eigenlijk niet lid van de NZSO, want mijn opleiding was niet universitair. Maar ik werd wel geaccepteerd. Volgens mij kwamen er ook sjlichiem bij de NZSO spreken.
In 1952 ben ik voor een familiebezoek naar Israël gegaan. In Israel had ik nichtjes die ik nog nooit gezien had en ik kon mee met een NZSO-reis waar ik verder geen deel van uitmaakte. We gingen naar Parijs en van daaruit naar Marseille en verder met de boot naar Haifa. Bij aankomst in Israël scheidden zich onze wegen.’
Zionisme
‘Mijn moeders familie was in de jaren dertig uit Duitsland op Alijah naar Erets Jisraël gegaan. Dus voor mijn moeder was er maar één oplossing na die vreselijke oorlog: mijn kinderen gaan naar Israël. Dat doel is deel van mijn leven geworden.
Mijn moeder was in Kassel bij de zionistische jeugdbeweging Blau-Weiss. Haar familie was erg zionistisch. Mijn moeder is in Nederland gebleven, maar haar hart lag eigenlijk hier in Israël. Ze heeft ons duidelijk in die richting gestuurd.
Zij had best naar Israël gewild, maar mijn vader – nadat hij de zaak met moeite weer op gang kreeg – had daar minder behoefte aan. Mijn ouders kwamen later wel veel met vakantie naar Israël, en wij bij hen. Uiteindelijk zijn ze toch op Alijah gekomen. Mijn moeder was vijfentachtig en mijn vader was zevenentachtig.’

Alijah
‘De studie logopedie duurde vier jaar, en na mijn studie ben ik in 1957 op Alijah gekomen. Ik was tweeëntwintig. Vanuit Haboniem hadden we een Alijah-groep (kvutsat aliya), maar iedereen volgde zijn eigen studie en kwam in een ander jaar aan. We hadden wel afgesproken dat we elkaar hier in Israël zouden opvangen en dat is inderdaad gebeurd.
Logopedie werd in die jaren nog niet in Israël onderwezen. Toen ik hier in het Audiologie Instituut van het ziekenhuis Hadassah in Jeruzalem terechtkwam, waren ze echt blij met me, want er waren bijna geen logopodisten. Ik had het daar heerlijk, en alles bij elkaar paste het goed bij mij. Ik heb met heel veel plezier op dat instituut gewerkt. Toen Frits met mij wilde trouwen, had hij best wel moeite om mij uit Hadassah weg te krijgen. Frits werkte namelijk in die tijd bij de Shell in Turkije. Vanwege het werk van mijn man hebben we ook zesentwintig jaar in Amerika gewoond. We zijn vandaar weer naar Israël teruggegaan.’
Fien Cohen-Marcus is in april 2025 overleden.
_______________________________
Noten
- https://joodsecanon.nl/a4z/1908-Slagerij-Marcus-Zwolle/
- https://www.ravdori.co.il/stories/אנשים-שמתנגדים-לזרם/
- Tot 27 juli 1944 ging alles goed. Het verzet hoorde op tijd dat er een inval zou worden gedaan. In allerijl werd Fientje van school gehaald en naar verzetsvrienden van Douwe gebracht. De daaropvolgende nacht deden een twintigtal SS’ers en landwachters, vergezeld door de verrader, een caféhouder uit Ternaard, een inval. Zij vonden echter geen spoor van het Joodse kind en ook niet van de verzetsactiviteiten van Douwe. Na de oorlog is de verrader tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld. Bron: Leeuwarder Courant, 28 mei 2008.
- Het gezin Marcus heeft op verschillende plaatsen ondergedoken gezeten, soms samen, soms alleen. Dit zijn hun onderduikadressen in alfabetische volgorde: familie Aalders, Zwolle; familie van der Berg, Garijp; familie Boetselaar, Amsterdam; familie Brouwer, Nes; familie van Dijk, Ternaard; familie Fennema, Amsterdam; familie Fortuin, Nes; familie Klunder, Eernewoude; familie Leegsma, Zwaagwesteinde; familie van Linschoten van, Laag-Keppel; familie Noy, Hoog-Keppel; familie Nijenberg, Wijhe; familie Schaafsma, Murmerwoude; familie Tielen, America; familie Verdenius, Friesland. Bron: https://www.geschiedenisjoodszwolle.nl/marcus/
