Tsofiem
Padvinderij was in de eerste helft van de jaren vijftig populair onder de Joodse jeugd en hun ouders. De Joodse Padvinders in Nederland (het Tsofioeth) was een onderafdeling van de Joodse Jeugdcommissie JJC. Vendels kenden Welpengroepen (Oforiem, 8-12 jaar), Padvindsters (Tsofoth, 12-16 jaar) en Verkenners (Tsofiem, 12-16 jaar). In Enschede kwam de Joodse Padvinderij in december 1949 van de grond met de stichting van het Weizmann meisjesvendel door Mefakedeth Kitty Deen. Een jaar later waren 16 meisjes daarvan lid. Begin 1950 telde Tsofioeth in Nederland nog zeven andere groepen, in Amsterdam (3), Den Haag (2), Haarlem (1) en Hilversum (1).
Joodse padvinders
Tsofiem (Joodse padvinders) is een kleine organisatie gebleven die slechts een beperkt aantal jaren bestaan heeft. Ze had als leden kinderen van zowel de lagere als van de middelbare school. Behalve in de zomerkampen waren de activiteiten van jongens en meisjes gescheiden.
In de eerste tijd werd er nogal geïmproviseerd. Daarna kwamen er leiders die ervaring hadden in de ‘echte padvinderij’. Dini Boas-Vedder speelde bij de meisjes hierin een centrale rol. Bij de jongens was dat Louk Vos. De beweging werd daarna veel meer gestoeld op de gebruikelijke padvinderspraktijk.
De inmiddels overleden voormalig Tsofiem-leidster, Dini Boas-Vedder, herinnerde zich: ‘Toen ik eind juni 1945 weer in Nederland terugkwam was ik een nogal verwilderd meisje. Ik was oud voor mijn leeftijd en vond moeilijk aansluiting bij mijn leeftijdgenoten.
Waarschijnlijk heb ik door me aan te sluiten bij de Nederlandse padvinderij een stukje beschaving en invulling voor mijn vrije tijd proberen te vinden. Doordat ik in de oorlog al mijn vriendinnen was kwijtgeraakt, was ik na de oorlog nogal eenzaam. De meisjes van mijn schoolklas boden hierbij geen uitkomst. Zij bezaten allemaal een vriendenkring vanuit hun eigen omgeving.
Aansluiting bij de gewone maatschappij was moeilijk. Na tweeënhalf jaar concentratiekampleven was ik niet alleen nogal verwilderd maar ook sociaal onaangepast. Ik begreep dat als ik weer een redelijk normaal leven zou willen leiden er aan mijn persoonlijkheid geschaafd moest worden. De nogal gedisciplineerde padvinderij leek daarvoor een goede start. Daarbij zou ik door het behalen van insignes ook allerlei dingen kunnen leren die normaal ontwikkelde kinderen automatisch meegekregen hadden. Mijn activiteiten voor de Joodse padvinderij waren de eerste in een lange rij van Joodse activiteiten.’
Voormalig Tsofiem-leider Louk Vos vertelt: ‘Ik geloof dat ik door een vriendje bij de Nederlandse padvinders, de Paarse Batavieren, terecht ben gekomen. In die tijd had ik bijles, want op school ging het niet zo florissant als je veel andere dingen erbij deed. Die bijles had ik bij de commissaris van de padvinderij voor district Noord-Holland. Hij kreeg op een gegeven moment een aanvraag voor Joodse padvinderij. Hij zei: “Jij bent Joods, dus jij moet je daar maar eens mee bemoeien.” Hij was een nogal gezaghebbende figuur. Dat deed ik dus.’
Diny Boas-Vedder: ‘Onze insignes waren identiek aan die van de gewone padvinderij. Wij gebruikten hun materiaal, dat we in een winkel in Amsterdam kochten. Er was niets specifieks van de Tsofiem. Ik heb geen insigne meer, maar wel een speldje in de vorm van een klaverblad. Het was gebaseerd op het speldje van NPG, het Nederlands Padvindsters Gilde. Op hun speldje stond: “Wees Bereid”. Op het onze stond dat in het Ivriet: “Heye Nachon”.’
Bron: Manfred Gerstenfeld & Wendy Cohen-Wierda, Veerkracht. De (her)oprichting van de Joodse jeugdbewegingen in Nederland 1945-1965, Amsterdam, 2019, p. 28-29.